1.1 |
Te water gaan met een rol voorover, aansluitend |
1.2 |
15 seconden watertrappen, gevolgd door |
1.3 |
30 seconden verticaal blijven drijven met gebruik van een drijvend voorwerp, gevolgd door |
1.4 |
5 meter voortbewegen op de rug met gebruik van armen |
|
|
1.5 |
Te water gaan met een sprong waarbij het hoofd boven water blijft, aansluitend |
1.6 |
100 meter zwemmen, onderbroken door 1 keer onder een drijvend voorwerp door zwemmen
en 1 keer over een drijvend voorwerp heen klimmen, proef afronden met
|
1.7 |
zelfstandig uit het water op de kant klimmen |
|
|
1.8 |
Te water gaan met een sprong naar keuze, enkele slagen zwemmen, aansluitend |
1.9 |
1 meter voor een verticaal in het water hangend zeil onder water gaan en onder water zwemmen door het gat in het zeil |
De in de diverse proeven genoemde te zwemmen afstanden moeten zonder onderbreking en zonder dat de kandidaat aan
bodem, wand of enig voorwerp steun zoekt, worden afgelegd.
De volgorde, waarin de proeven worden afgelegd, wordt bepaald door de beoordelingscommissie.